-
1 rise
n. opslag, verhoging; stijging; opkomst--------v. opstaan; opgaan; stijgenrise1[ rajz]1 helling ⇒ verhoging, hoogte♦voorbeelden:♦voorbeelden:give rise to • aanleiding geven tot————————rise2♦voorbeelden:rise again • uit de dood opstaanrise to one's feet • opstaan2 good teamworkers should rise above personal jealousies • goede teamgenoten moeten boven persoonlijke naijver staanthe curtain rises on a Victorian room • het gordijn gaat op en toont een Victoriaanse kamerhe rose to the suggestion • hij begreep de wenkrise to the rank of lieutenant • bevorderd worden tot luitenant -
2 the rise of a river
-
3 origin
n. oorsprong; origine[ orridzjin] 〈 vaak meervoud met enkelvoud betekenis〉1 oorsprong ⇒ origine, ontstaan; bron; afkomst, herkomst; oorzaak♦voorbeelden:the origin of a fight • de oorzaak van een ruziethe origin of a river • de bron(nen) van een riviera word of Greek origin • een woord van Griekse oorsprong -
4 fountainhead
n. bron, begin van een rivier; hoofdbronfountainhead♦voorbeelden:
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский